Het lijkt misschien contra-intuïtief. Steen is zwaar, onvergevingsgezind en inherent driedimensionaal. Een schilderij is een illusie, een venster op een wereld gecreëerd met pigment en lijn op een plat oppervlak. De beperkingen van steen zijn evident: de kleur is die van de steen zelf, tenzij men later wassen of andere materialen toevoegt, wat in de pure beeldhouwkunst minder gebruikelijk is. Vormen kunnen niet zomaar zweven; ze moeten verbonden zijn, ondersteund door de massa van het materiaal, tenzij men met uiterst complexe constructies en risico’s werkt. Maar juist deze zogenaamde beperkingen dwingen de beeldhouwer tot een diepere focus op de kernelementen van de kunst: vorm, volume, textuur, lijn, en de cruciale interactie met licht en schaduw. En waar beter deze elementen in hun puurste, meest bestudeerde vorm te observeren dan in de meesterwerken van de schilderkunst? Schilders zijn meesters in illusie, maar die illusie is gebouwd op een ijzersterk begrip van hoe wij de wereld waarnemen en hoe visuele elementen emotie en betekenis overbrengen. Voor de beeldhouwer in steen is het de kunst om deze illusionaire technieken te ‘stelen’ en ze te transformeren naar tastbare realiteit. Het gaat er niet om een schilderij letterlijk te kopiëren in steen – een zinloze exercitie – maar om de onderliggende principes, de visuele intelligentie, te absorberen en te herinterpreteren binnen de unieke taal van het steenbeeldhouwen.
Vervolgens is er het spel van licht en schaduw, misschien wel de meest directe brug tussen schilderkunst en beeldhouwen. Schilders, van de Renaissance tot heden, hebben licht gebruikt om vorm te suggereren, volume te creëren, textuur te accentueren en een specifieke sfeer of emotionele lading op te roepen. Denk aan het dramatische clair-obscur van Caravaggio of Rembrandt, waar figuren uit een diep duister oplichten, hun vormen gedefinieerd door sterke contrasten. Voor een beeldhouwer is licht niet een illusie die met verf wordt gecreëerd, maar een fysieke partner. De manier waarop het licht over de oppervlakken van de steen strijkt, hoe het in diepe inkepingen duikt en schaduwen werpt die de vorm versterken of juist mystificeren, is een essentieel onderdeel van het uiteindelijke kunstwerk. Door te kijken naar hoe schilders lichtval en schaduwpartijen gebruiken om bijvoorbeeld de ronding van een wang, de plooi van een gewaad of de spanning van een spier te suggereren, kan de beeldhouwer leren om zijn vlakken, curven en inkepingen zo te bewerken dat ze optimaal met het natuurlijke of kunstmatige licht interageren. Een gepolijst oppervlak reflecteert anders dan een ruw gehakt vlak; een scherpe rand vangt het licht anders dan een zachte overgang. De ‘kleur’ van de monochrome steen wordt dan de gradatie van licht naar donker, de subtiele nuances in de schaduwen, de heldere accenten op de hooglichten. De studie van licht in de schilderkunst kan de beeldhouwer inspireren tot moediger gebruik van diepte, tot het creëren van meer dynamische oppervlakken, en tot een beter begrip van hoe het uiteindelijke beeld zal ‘leven’ in zijn omgeving, veranderend met de lichtomstandigheden gedurende de dag.
De illusie van diepte en perspectief op een plat vlak is een andere fascinerende uitdaging die schilders al eeuwenlang aangaan. Technieken zoals atmosferisch perspectief (waarbij objecten in de verte vager en blauwer worden), lineair perspectief (met vluchtpunten en verdwijn-lijnen) en het simpelweg overlappen van vormen, creëren een gevoel van ruimtelijkheid. Hoewel een beeldhouwer met werkelijke diepte werkt, kan de studie van deze 2D-technieken toch inspirerend zijn. Hoe kan men bijvoorbeeld in een reliëf, dat ergens het midden houdt tussen 2D en 3D, de suggestie van grote diepte wekken? Hoe kan men in een vrijstaand beeld de interactie tussen voor-, midden- en achterplan zo orkestreren dat er een boeiende ruimtelijke ervaring ontstaat, zelfs als de fysieke diepte beperkt is? Het kijken naar hoe schilders de kijker ‘in’ het schilderij trekken, kan de beeldhouwer helpen om zijn werk zo te componeren dat het uitnodigt tot verkenning vanuit verschillende hoeken, en dat het een dynamische relatie aangaat met de ruimte eromheen.
En wat te denken van textuur? Schilders zijn meesters in het suggereren van textuur: de zachtheid van fluweel, de ruwheid van een bakstenen muur, de gladheid van huid. De beeldhouwer werkt met werkelijke textuur. De steen zelf heeft een inherente textuur, die kan variëren van de grove korrel van kalksteen tot de fijne, dichte structuur van marmer. Maar daarbovenop kan de beeldhouwer door middel van bewerkingstechnieken – polijsten, schuren, boucharderen, frijnen ( een vorm van handmatige sier bewerking van natuursteen, waarbij evenwijdige lijnen in het oppervlak geslagen worden), hakken – een oneindige variëteit aan oppervlaktestructuren creëren. De suggestie van textuur in een schilderij kan de beeldhouwer inspireren om te experimenteren met de tactiele kwaliteiten van zijn werk. Een glad geschilderd oppervlak in een portret kan leiden tot een zorgvuldig gepolijste afwerking van een stenen gezicht, terwijl de impasto techniek van een Van Gogh, met zijn dikke verflagen, kan aanzetten tot een ruwere, expressievere behandeling van het steenoppervlak, waarbij de sporen van het gereedschap bijdragen aan de zeggingskracht.
En laten we de negatieve ruimte niet vergeten. In de schilderkunst is de ruimte rondom en tussen de objecten net zo belangrijk als de objecten zelf. Het draagt bij aan de compositie, de balans en de algehele sfeer. Voor een beeldhouwer is negatieve ruimte de lucht die het beeld omringt, de openingen die erdoorheen gaan, de leegtes die evenveel ‘vorm’ en betekenis hebben als de massieve delen van de steen. Het bestuderen van hoe schilders negatieve ruimte gebruiken om hun positieve vormen te versterken, kan de beeldhouwer inspireren om moediger om te gaan met het weghalen van materiaal, om te spelen met doorkijkjes en om de interactie tussen het beeld en zijn omgeving te intensiveren.
Dus, ga in de actiestand, pak je chaos schriftje:
Het begint, zoals gezegd, met intensief en analytisch kijken. Bezoek musea, bestudeer kunstboeken, niet passief, maar met een ‘sculpteurs-oog’. Deconstrueer een schilderij. Wat zijn de dominante lijnen? Waar valt het licht het sterkst? Welke vormen dragen de meeste emotionele lading? Maak schetsen, niet om het schilderij te kopiëren, maar om de elementen te isoleren die u aanspreken. Een snelle schets van alleen de licht-donker contrasten, of alleen de hoofdlijnen van de compositie, kan al enorm verhelderend zijn.
De grootste uitdaging is wellicht het gemis aan kleur. Hoe vertaal je de emotionele impact van een vurig rood, een diepblauw, of een zonnig geel naar de beperkte tonaliteit van steen? Hier komt een meer synesthetische benadering van pas. Kleur is niet alleen een visuele sensatie; het roept ook gevoelens, associaties, en zelfs fysieke sensaties op. Een helder, warm rood kan vertaald worden naar scherpe, dynamische, opwaartse vormen in steen, of naar een textuur die energie uitstraalt. Een koel, rustgevend blauw kan inspireren tot gladde, vloeiende, horizontale vormen, of tot een serene, gepolijste afwerking. De intensiteit van een kleur kan zich vertalen in de diepte van de inkepingen of de prominentie van een bepaald volume. Het is een subjectief proces, maar wel een dat getraind kan worden. Soms kan zelfs de keuze van de steensoort een rol spelen: het diepe, bijna zwarte van Belgisch hardsteen kan de dramatiek van een donker schilderij echoën, terwijl het zachte crème van een Franse kalksteen kan aansluiten bij een lichter, etherischer palet.
De vermeende beperkingen van steen kunnen hierbij juist als een kracht worden ingezet. De afwezigheid van kleur dwingt tot een uiterste concentratie op vorm, textuur en het spel van licht. De weerbarstigheid van het materiaal eist een weloverwogen aanpak, een dialoog met de steen, waarbij de beeldhouwer soms zijn oorspronkelijke plan moet bijstellen als de steen zijn eigen ‘wil’ toont door een onverwachte ader of breuklijn. Deze focus op de pure, tastbare kwaliteiten van het materiaal kan leiden tot werken met een grote directheid en authenticiteit. De permanentie van steen, in tegenstelling tot de relatieve kwetsbaarheid van een doek, geeft het werk een gewicht en een tijdloosheid die uniek is voor dit medium.
Bij ons atelier in Leiden moedigen we onze cursisten en collega-kunstenaars, vaak aan om musea te bezoeken met precies deze ‘vertalende’ blik. Neem een schetsboek mee. Focus niet op het onderwerp, maar op de onderliggende structuur. Maak ‘licht-donker’ studies. Analyseer de compositie. Probeer de emotionele kern te vatten. Thuis kan je dan experimenteren: hoe zou die geschilderde curve aanvoelen als een stenen volume? Hoe zou die kleur vibratie zich uiten in textuur? Creëer een ‘moodboard’ waarop u reproducties van schilderijen combineert met foto’s van steensoorten, texturen, of zelfs abstracte schetsen van driedimensionale vormen.
Laat je weten wat je vond van dit blog? Ik hoor graag je hersenspinsels en je visie!